Maria Barnas
Ernaast
NRC 1 May 2009
​
Het gebeurt me steeds vaker dat ik woorden lees die er niet staan. Het is moeilijk om dit proces op te wekken, maar het komt er op neer dat je een schaatsende beweging met je ogen moet maken langs zinnen op papier. In volle vaart, zodat de messen op het ijs hun eigen lijnen kunnen schaven en een nieuwe betekenis vormen. Maar het meest effectief is het wanneer het zonder opzet gebeurt. ‘Zag ik dat nou goed?’ denk ik wanneer ik lees What to do when someone is French als titel op een boek dat ik moet kennen omdat het op mijn nachtkastje ligt. Wanneer ik nog eens kijk, zie ik dat ik langs What to do when someone dies van Nicci French ben gelopen. Kennelijk hebben mijn ogen brokken informatie aan mijn hersenen doorgegeven en hebben die er even mee gejongleerd om er uiteindelijk iets van te maken wat op een zin lijkt. Ze hebben er een goede zin van gemaakt. Het merkwaardige is dat het me meermaals gebeurt, alsof mijn hersenen wíllen dat het er staat. Vooral wanneer ik moe ben, zie ik het onmogelijke. Op tafel zwemt een kleine platte vis in een schaduw. Omdat mijn hersenen even niet optimaal functioneren, denk ik: ‘wat bijzonder, zo’n platte vis’, voordat ik me realiseer dat vissen niet voorkomen op tafels, dat ze niet in schaduw zwemmen en dat mijn geestesoog me als een toverlantaarn iets heeft voorgespiegeld.
De getekende installaties van Aam Solleveld lokken dit ernaast kijken uit. Ik hoor u al vragen: ‘Bedoel je dat de installaties op papier zijn getekend, zijn het plannen voor installaties, of wil je zeggen dat het medium tekenen gebruikt is om installaties te maken?’ Ik bedoel het allemaal. De wandvullende tekeningen zien er met hun minimale belijning uit als een maquette, maar vormen het werk zelf. Solleveld tekent met zwarte of rode tape op een witte achtergrond, of met witte tape op een zwarte achtergrond om strakke ruimtes tevoorschijn te toveren die het formaat hebben van werkelijke kamers, showrooms, etalages en restaurantinterieurs. Door langs het werk te lopen en mijn ogen de kans te geven zich niet volledig te focussen, gaat er een wereld open in mijn hoofd. Ik meen kleurvlakken te zien en ik hoor het geluid van druk pratende, proostende mensen. Ik hoor het kristal van een kroonluchter tinkelen. Maar even later sta ik weer te kijken naar getekende lijnen, zie ik dat de ruimtes verlaten zijn, het getinkel nog in mijn oren. Zoals je met de top van je wijsvinger van een afstand de skyline van een stad kunt aftasten maar de stad niet kunt betreden, zo kun je met je ogen de lijnen volgen waarmee Solleveld in haar met tape geplakte lijnen een interieur neerzet. Je kunt voor een levensgrote deur gaan staan en je voorstellen dat je hem opent. Tegelijkertijd zijn de getekende elementen zo geabstraheerd dat je naar het model van de werkelijkheid staat te kijken, schaal 1: 1.
Ik stel me voor dat ik aanklop, op een van de getekende deuren. Aam Solleveld doet open en vraagt: ‘Kan ik u helpen?’ Ik antwoord dat ik de werkelijkheid zoek. Ze is zo echt dat ik haar kan aanraken. ‘De werkelijkheid?’ vraagt ze lachend. ‘Dan moet u hiernaast zijn.’